Inloggen
Kennisbank

Arrest Hoge Raad box 3 van 6 juni 2024

12 jun 2024

Op 6 juni 2024 sprak de Hoge Raad zich uit over vijf box 3-rechtszaken. Er werd door alle belanghebbenden uitgekeken naar deze uitspraken. Zeker nadat in september 2023 AG Wattel had geadviseerd dat de Wet Rechtsherstel box 3 onrechtmatig is. Toen AG Pauwels daar in februari 2024 nog een schepje bovenop deed met een advies over hoe het werkelijke rendement vastgesteld en belast zou moeten worden, werd het belang nog groter.

De Hoge Raad volgt de adviezen van de AG’s op hoofdlijnen, maar niet helemaal. We vatten de belangrijkste punten uit de arresten van 6 juni 2024 hieronder samen.

Alleen banktegoeden? Wetgeving blijft in stand
Allereerst stelt de Hoge Raad vast dat de fictieve rendementen voor iedereen met alleen spaargeld (dus geen ‘overige bezittingen’) de realiteit voldoende benaderen. Kortom: zowel de Wet Rechtsherstel box 3 (2017-2022) als de Overbruggingswet (2023-heden) blijven voor die groep overeind.

Als iemand zijn geld op een gewone betaalrekening aanhoudt, zonder hierover rente te ontvangen, dan moet hij dus wel gewoon box 3-belasting betalen, voor zover het tegoed uitkomt boven de vermogensvrijstelling. Het kan daardoor nog steeds zo zijn dat iemand box 3-belasting moet betalen over niet-behaald rendement.  

Rendementen ‘overige bezittingen’ houden géén stand
Het belangrijkste deel van de Hoge Raad-uitspraak is dat de wijze waarop belaste rendementen op overige bezittingen worden vastgesteld, nog altijd discriminerend is. Er is sprake van een onrechtmatige ongelijke behandeling tussen diegenen die succesvol zijn met hun beleggingen en zij die minder goede rendementen behaalden. Ze worden immers volgens hetzelfde fictieve rendement belast, terwijl die ficties niet overeenkomen met de realiteit.

Hierdoor zijn voor belastingplichtigen met overige bezittingen zowel de Wet Rechtsherstel box 3, als de Overbruggingswet met terugwerkende kracht ongeldig. De Hoge Raad stelt hierbij dat alleen het werkelijke rendement vanaf 2017 belast mag zijn.

Hoe wordt het werkelijk rendement vastgesteld?
Mocht een belastingplichtige bezwaar maken, omdat hij een werkelijk rendement gehaald heeft dat lager is dan op basis van de Wet Rechtsherstel of Overbruggingswet berekend is, dan moet die belastingplichtige dat kunnen aantonen.

Daarbij zijn de volgende punten van belang:

  • Rendement van alle bezittingen gezamenlijk bepalen
    Allereerst moet het gehele rendement van alle bezittingen, dus inclusief de banktegoeden, vastgesteld worden.
  • Er geldt geen ‘marge’
    AG Wattel had de Hoge Raad gevraagd om een grens aan te geven: wanneer wijkt het werkelijke rendement significant af van het forfaitaire rendement? Anders gezegd: welke ‘marge’ heeft de wetgever waarbinnen ze belasting over een hoger rendement dan het werkelijke rendement niet hoeven terug te betalen? De Hoge Raad stelt hierover dat die marge er in het geheel niet is. Er moet simpelweg altijd naar het werkelijke rendement gekeken worden. Als dat lager ligt dan het forfaitaire belaste rendement, dan heeft de belastingplichtige recht op teruggaaf.
    Let wel: er geldt wel een algemene ondergrens voor belastingteruggave (ex. Art. 9.4, lid 5 Wet IB2001) van € 18 in 2024.
  • Gerealiseerd èn niet-gerealiseerd rendement
    Voor de vaststelling van wat het rendement op overige bezittingen is, moet men rekening houden met alle voordelen die zijn gerealiseerd, maar ook met (nog) niet gerealiseerde rendementen, zoals waardeveranderingen. Zowel het rendement op in een jaar verkochte aandelen als de waardeverandering van niet-verkochte aandelen zijn dus belast.
    Maar ook huurinkomsten zijn dan belast, naast de waardevermeerdering van die verhuurde woning. Er zijn diverse rechters geweest die eerder hebben vastgesteld dat waardeveranderingen (zoals bij een tweede woning die niet werd verhuurd) geen sprake zou zijn van belast rendement. Daarover oordeelt de Hoge Raad dus anders.
  • Geen rekening houden met vermogensvrijstelling
    Bij het berekenen van het totale werkelijke rendement mag geen rekening gehouden worden met de vermogensvrijstelling (2023 en 2024: € 57.000 per persoon).
  • Geen rekening houden met inflatie
    Er moet gekeken worden naar het werkelijke, nominale rendement. Er mag dus geen inflatiecorrectie op worden toegepast.
  • Berekening per belastingjaar
    Er moet per jaar berekend worden wat het rendement is geweest. Er vindt geen verrekening plaats tussen positieve en negatieve rendementen in andere jaren.
  • Geen rekening houden met kosten
    In tegenstelling tot het advies van AG Pauwels, vindt de Hoge Raad niet dat er rekening gehouden mag worden met kosten. De Hoge Raad motiveert dit met de opmerking dat ze zoveel mogelijk wil aansluiten bij het forfaitaire stelsel in box 3. De kosten van het aanhouden van een beleggingsrekening of de (vermogens)beheerkosten komen dus kennelijk niet in mindering op het behaalde rendement. Daarmee wijkt de Hoge Raad dus juist weer af van wat een ‘werkelijk rendement’ is.
  • Wèl rekening houden met rente op schulden
    Als iemand naast overige bezittingen ook schulden had, moet de rente op die schulden in mindering komen op eventuele positieve rendementen.
    Ook voor schulden geldt dus niet het forfaitaire negatieve rendement (voorlopig percentage 2024: 2,47%), maar het werkelijke negatieve rendement.
  • Géén rentevergoeding op lagere aanslag
    Een ander punt waarin de Hoge Raad afwijkt van eerdere standpunten, is dat de Belastingdienst geen rente hoeft te vergoeden over de lagere aanslagen die straks opgelegd zullen worden.
    Volgens de Hoge Raad is dit namelijk geen schending van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Alleen als de wettelijke rente over die lagere aanslag zelf hoger is dan de belastingvermindering, zou er rente vergoed moeten worden.Dat is in de praktijk nooit het geval. Zelfs nu de wettelijke rente 7% is, zou het meer dan 14 jaar duren voordat de wettelijke rente de belastingverlaging overstijgt.

Er komt nog meer aan…
Er staan nog bepaalde zaken open bij de Hoge Raad. Zo is nog niet bekend of niet-bezwaarmakers over de periode van 2017-2022 recht hebben op rechtsherstel. En dan bedoelen we uiteraard ècht rechtsherstel, en niet het rechtsherstel volgens de Wet Rechtsherstel box 3.

Ook zijn enkele zaken door de Hoge Raad terugverwezen naar het Hof. Het gaat daarbij bijvoorbeeld over de zaak die was aangespannen omdat in 2018 het tegoed in een VvE nog gold als ‘overige bezitting’ met een hoog fictief rendement. De Hoge Raad geeft het Hof opdracht in deze zaken opnieuw uitspraak te doen, rekening houdend met de regels over het vaststellen van wat ‘werkelijk rendement’ is. Overigens vallen VvE-tegoeden in 2024 al onder het kopje ‘spaargeld’, dus dat lek is al gedicht.  

Gevolgen overheidsbegroting
Met de Hoge Raad-uitspraken van 6 juni 2024 heeft het beoogde nieuwe kabinet Schoof-I er een financieel probleem bij. Nu slechts het laagste van het forfaitaire of het werkelijke rendement belast mag worden, zal er ongeveer € 4 miljard teruggestort moeten worden aan belastingplichtigen met overige bezittingen.

Er is al een vrij groot begrotingstekort, dus er moet nog ergens € 4 miljard extra vandaan gehaald worden. Bovendien zal er een derving in belastinginkomsten zijn de komende jaren, nu ook die kunnen tegenvallen. De rendementen op lang niet alle ‘overige bezittingen’ zullen immers in werkelijkheid zo hoog zijn als het forfaitaire rendement waarmee rekening is gehouden.

Toch valt het Hoge Raad-oordeel op bepaalde punten ook mee voor de begroting. Het feit dat niet-gerealiseerde vermogensaanwas ook belast is, en er geen rente vergoed hoeft te worden over de teruggaaf, is een flinke meevaller.

Zou de overheid in 2017 (bij de invoering van de nieuwe box 3-belasting) al hebben gekozen voor het belasten van het werkelijke rendement zoals de Hoge Raad nu beschrijft, dan zouden de belastinginkomsten waarschijnlijk juist veel hoger zijn geweest èn hadden ze nu niets hoeven terugbetalen. Dat wilde de overheid echter niet, omdat ze de box 3-inkomsten dan niet kunnen begroten. Het ene jaar zullen de werkelijke rendementen enorm zijn, waardoor mogelijk € 10 miljard binnenkomt, terwijl in een volgend jaar vrijwel geen rendement wordt behaald, en dus ook vrijwel geen belasting kan worden opgehaald. Deze toenmalige boekhoudkundige gedachtegang, waarvan al door veel experts was gewaarschuwd dat die geen stand zou houden, komt de overheid nu dus duur te staan.

Voor uw praktijk
Voor veel klanten met belaste overige bezittingen, zullen de uitspraken van de Hoge Raad goed nieuws zijn. Ze zullen geld terugkrijgen over jaren dat ze minder rendement behaald hebben dan het forfaitaire belaste rendement.

Maar waakt u ervoor uw klanten te snel rijk te rekenen. Zeker klanten met bijvoorbeeld een tweede woning die ze af en toe verhuren, zullen niet snel een lagere aanslag krijgen. Als ‘rendement’ op zo’n woning wordt immers zowel de waardestijging als de huur in aanmerking genomen.
Hier zitten overigens nog vraagtekens aan. Hoewel de Hoge Raad stelt dat er geen rekening gehouden moet worden met kosten, blijft het de vraag in hoeverre dat ook geldt voor de kosten van verhuur. Voor tijdelijke verhuur van een eigen woning in box 1, geldt bijvoorbeeld wel dat ‘de voordelen’ worden belast. En die voordelen zijn dan de huurinkomsten verminderd met de kosten daarvan. Kortom: ook hierover is het laatste woord nog niet gezegd.

Ook is nog niet bekend in hoeverre deze uitspraken een terugwerkende kracht hebben voor niet-bezwaarmakers. Definitieve aanslagen van 2021 en daarna zijn overigens sowieso aangehouden voor iedereen met belaste overige bezittingen.

Van Rij reageert kort na de uitspraak onder meer: “In de tussentijd hoeven belastingplichtigen niets te doen, zodra er meer duidelijk is worden zij geïnformeerd. Belastingplichtigen voor wie de uitspraak gevolgen heeft, krijgen eerst van de Belastingdienst een brief.

Tot slot zullen kabinet en Tweede Kamer ongetwijfeld inzien hoe groot het belang is om zo snel mogelijk met nieuwe box 3-wetgeving te komen. Op 23 mei 2024 gaf de Kamer al via een aangenomen motie aan, dat ze snel verder willen met de nieuwe wetgeving, opdat die uiterlijk in 2027 in kan gaan. Tot die tijd wachten we met spanning af wat de exacte inhoud daarvan wordt, mede in het licht van het nieuwe Arrest.