In artikel 3.111, eerste lid, van de Wet IB2001 staat omschreven wat wordt verstaan onder een eigen woning. Daarin staat ook dat aanhorigheden die bij die woning horen, tot box 1 worden gerekend. Aanhorigheden spelen ook een rol in de Wet op Belastingen van Rechtsverkeer (WBR). In artikel 14, zesde lid, is bepaald dat aanhorigheden die tegelijk met een woning worden gekocht, onder het 2%-tarief of de startersvrijstelling kunnen vallen.
Maar in beide wetten staat nergens een definitie van het begrip ‘aanhorigheid’. Dat maakt het voer voor discussie en rechtszaken.
Aanhorigheid uitgelegd in jurisprudentie
Het begrip aanhorigheid kwam ook al voor in het oude belastingstelsel (Wet IB 1964) en leidde toen ook tot discussies tussen belastingplichtigen en de Belastingdienst. In een arrest van 16 juli 1993 formuleerde de Hoge Raad drie voorwaarden waaraan tegelijk moet worden voldaan. De onroerende zaak:
Deze drie criteria bleven en blijven voer voor discussie. De beoordeling hangt altijd af van de feiten en omstandigheden van het geval, dus er blijft ruimte voor interpretatie. Hoewel rechtszaken het begrip steeds meer probeerden uit te kristalliseren, is het vooral interessant hoe de Belastingdienst hiernaar kijkt. Via een beroep op de Wet Open Overheid (WOO) is een verzoek gedaan om hun visie openbaar te maken. Dat is gebeurd: op 23 april 2025 is een interne notitie gepubliceerd, die de afwegingen van de Belastingdienst openbaart.
De criteria van de Hoge Raad worden hierin gevolgd en nader geduid. Wij vatten die duiding hieronder per criterium samen.
1) Bij de woning horen
Of een onroerende zaak bij een woning hoort, is afhankelijk van drie factoren:
2) In gebruik zijn bij de woning
Het ‘in gebruik zijn’ moet niet letterlijk genomen worden. Een object hoeft niet daadwerkelijk gebruikt te worden, als het maar ter beschikking staat voor gebruik bij de woning.
Voorbeelden
3) Dienstbaar zijn aan de woning
Het object moet ondergeschikt zijn aan de woning en in hoofdzaak worden gebruikt voor woondoeleinden. Denk aan een tuin, garage, berging of hobbyruimte. Grotere zelfstandige objecten, zoals een gastenverblijf of manege, vallen hier meestal buiten. Toch mag het begrip ‘woondoeleinden’ breed worden geïnterpreteerd. Het kan ook gaan om het uitoefenen van een hobby of het stallen van voertuigen.
Onderscheid in hoofdgroepen
De Belastingdienst heeft, naast duiding van de criteria van de Hoge Raad, onderscheid gemaakt in drie hoofdgroepen van aanhorigheden, soms met eigen subcategorieën.
a) (Delen van) percelen grond
Er zijn vier typen in deze categorie:
b) Garage(boxen)
Garageboxen worden individueel beoordeeld. Afstand en ligging zijn relevante factoren, maar niet doorslaggevend. Als er sprake is van bouwkundige samenhang, bereikbaarheid en dienstbaarheid, kan een garagebox op 100 meter afstand - zelfs in een andere straat - nog steeds als aanhorigheid gelden.
Op 19 mei 2025 oordeelde een rechter dat garageboxen op 75 meter géén aanhorigheid waren, omdat de belanghebbende onvoldoende aantoonde dat die boxen voldeden aan de eisen “in gebruik zijn bij” en “dienstbaar zijn aan” de woning.
c) Overige bijgebouwen
Denk hierbij aan stallen, schuren of paardenbakken.
Voor jouw praktijk
Het maakt nogal wat uit of iemand 2% (of zelfs niets) aan overdrachtsbelasting moet betalen, dan wel 10,4%. Ook kan het behoorlijk schelen of de rente over een financiering van een onroerende zaak aftrekbaar is, dan wel of dit object in box 3 belast wordt als ‘overige bezitting’. Daarom is het erg impactvol voor jouw klant en je financieringsopzet of zo’n object kwalificeert als aanhorigheid of niet.
Zelfs met de openbaar gemaakte interne notitie van de Belastingdienst, is de beoordeling nog altijd lastig. Het oordeel is altijd afhankelijk van combinaties van feitelijke omstandigheden. Dat maakt het onderwerp complex, maar ook flexibel in de toepassing.
Doe bij twijfel nooit een harde uitspraak, maar schakel een expert in. Of vraag vooraf bij de inspecteur naar zijn oordeel. Doe dat laatste altijd met jouw eigen standpunt en onderbouwing daarvan.