In de Nieuwsbrief van april 2025 beschreven we het wetsvoorstel Wet tegenbewijsregeling box 3. Inmiddels is deze wet door de Tweede Kamer aangenomen. Wij herhalen de inhoudelijke punten uit het vorige artikel hier niet, maar gaan in op enkele relevante praktische aandachtspunten.
Geen verzachtende werking vastgoedbezitters
In de behandeling van het Wetsvoorstel Wet tegenbewijsregeling box 3, was er veel aandacht voor particuliere eigenaren van box 3-woningen. Voor deze groep geldt een relatief hoge belastingdruk in box 3.
Hun woningen worden belast tegen het forfaitaire rendement van 5,88% in 2025, of tegen het werkelijke rendement. Dat werkelijke rendement bestaat voor de tegenbewijsregeling uit zowel de waardestijging als de eventuele huurinkomsten. Daarbij mogen geen kosten worden afgetrokken, behalve de rente over de box 3-lening. De tegenbewijsregeling zal daardoor vrijwel nooit een lagere belasting opleveren dan de forfaitaire heffing.
Er is vooral twijfel over de juridische houdbaarheid van de vaststelling van het werkelijke rendement vanaf 2026. Omdat het forfaitaire rendement op overige bezittingen dat jaar omhoog gaat naar vermoedelijk 7,77%, zullen meer bezitters van een box 3-woning een lager werkelijk rendement willen aantonen.
Voor de groep met een box 3-woning die niet verhuurd wordt, zal dat extra lastig worden. Zij worden geacht een woongenot te hebben tegen een economische huurwaarde van 5,06% van de WOZ-waarde – tenzij zij kunnen aantonen dat die huurwaarde lager is. Omdat daarnaast ook de waardestijging belast wordt, zal elke waardestijging van meer dan 2,71% (7,77% -/- 5,06%) al leiden tot een hoger werkelijk rendement dan het forfaitaire. Bovendien geldt er voor de wet tegenbewijsregeling geen vermogensvrijstelling, waardoor dit percentage feitelijk nog lager ligt.
Uiteraard is het afhankelijk van het totale rendement op alle bezittingen en schulden om er zeker van te zijn dat het rendement volgens de tegenbewijsregeling lager is dan het forfaitaire. Het gaat immers om het totaal van alle rendementen tezamen.
Een motie die toch kostenaftrek voorstelt, is verworpen. Ook een motie om onroerend goed tegen gunstige voorwaarden over te hevelen van box 3 naar box 2, haalde het niet.
In het Wetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3 (dat hopelijk in 2028 ingaat), is de vastgoedbijtelling voor het woongenot 3,35% en is bovendien kostenaftrek toegestaan. De motivatie voor deze regeling was dat het anders mogelijk niet juridisch houdbaar zou zijn. Het is opvallend dat voor de Wet tegenbewijsregeling dan toch bewust gekozen wordt voor een hogere bijtelling zonder kostenaftrek. Het ligt voor de hand dat hierover de komende jaren fel geprocedeerd zal worden. De uitkomst daarvan is dan pas bekend als de tegenbewijsregeling al lang is vervallen.
Formulier OWR
Er is wel een amendement aangenomen op de Wet tegenbewijsregeling. Dat amendement houdt in dat het formulier Opgaaf Werkelijk Rendement (OWR) verplicht wordt (tot de werkelijke rendementen in de IB-aangifte verwerkt zitten). Dat wil zeggen: de plicht geldt wanneer iemand gebruik wenst te maken van de tegenbewijsregeling. Formeel kon iemand op grond van het oorspronkelijke wetsvoorstel ook op een andere wijze proberen zijn werkelijke (lagere) rendement aan te tonen. Dat kan dus nu niet meer.
Dat OWR-formulier zal voor veel belastingplichtigen geen problemen opleveren. Als er sprake is van vermogen in de vorm van alleen spaargeld en beleggingen, is relatief eenvoudig op te geven welk rendement in werkelijkheid is behaald en of dat lager is dan het eerder belaste fictieve rendement.
Op de opleidingensite van de Belastingdienst bestaat een simulatie-omgeving voor het invullen van het OWR-formulier. Je krijgt daar alvast een indruk van hoe dit formulier eruitziet. Toch is een gedegen voorbereiding van belang voordat het OWR-formulier wordt ingevuld. De Belastingdienst heeft een lijst gepubliceerd met gegevens die de invuller moet verzamelen ter voorbereiding. Zeker voor de complexere zaken is deze link een onmisbare checklist.
Eén onderwerp blijft voor hoofdbrekens zorgen: de waardering van vorderingen en schulden. In het OWR-formulier staat de vraag ‘Heeft u vorderingen of schulden?’. Als je die met ‘ja’ beantwoordt, moet niet die nominale schuld of vordering worden ingevuld, maar “de waarde van die vordering of schuld”. En dat is niet hetzelfde als de nominale schuld zelf. We gaan hier niet op de precieze berekening in, want die is veel te complex (zie deze column van Eric van Uunen hierover). De berekening is onuitvoerbaar voor belastingplichtigen. Hoe hier in de praktijk mee wordt omgegaan, zal de tijd leren.
Vanaf de eerste helft van juli 2025 worden de eerste brieven door de Belastingdienst verstuurd. In die brieven worden belastingplichtigen uitgenodigd het OWR-formulier voor een bepaald jaar in te vullen.
Voor jouw praktijk
Je bent geen belastingadviseur. Het valt voor de SEH Erkend Financieel Adviseur dan ook buiten zijn reguliere taken om een klant te helpen bij het invullen van het OWR-formulier. Wat je wel kunt doen, is de klant op hoofdlijnen informeren over de mogelijkheid om zijn werkelijk rendement in te vullen. Het is goed om eventueel hooggespannen verwachtingen van je klant dan te temperen. Ook als iemand een lager werkelijk rendement heeft dan het forfaitair belaste rendement, zal lang niet iedereen belasting terugkrijgen. Dat komt door het vervallen van de vrijstelling en de kostenaftrek.
Een tweede tip is om de klant rustig te laten afwachten tot hij een brief gekregen heeft. Lang niet iedereen krijgt direct in juli 2025 al een brief. Of niet voor alle belastingjaren. Tot slot is het verstandig om in grote lijnen alvast een grove inschatting te maken van de verwachte teruggave. Voor de complexere zaken zal een klant vermoedelijk hulp nodig hebben, bijvoorbeeld van een belastingadviseur. Die rekenen daarvoor echter ook kosten en die zouden al snel hoger kunnen zijn dan het terug te ontvangen bedrag aan box 3-belasting.