Het Centraal Planbureau (CPB) onderzocht hoe het inkomen van mensen in Nederland verandert in de vijf jaar na een life-event.
Er werden vijf van deze risico’s in het onderzoek meegenomen:
Het CPB keek zowel naar het primaire inkomen als het besteedbaar inkomen na verrekening van belastingen, toeslagen en uitkeringen. De hoofdconclusie: door ons sociale stelsel worden de gevolgen consistent afgedekt.
CPB keek naar de vijf risico’s onder de hele Nederlandse bevolking. Het hele artikel (pdf) is hier in het Nederlands te vinden. De volgende gegevens zijn gehanteerd:
Onder deze groep bestond het grootst aantal life-events uit baanverlies (1,13 miljoen) en het kleinste aantal uit het overlijden van de partner (72.000).
De resultaten zijn per risico erg verschillend, als gekeken wordt naar het primair inkomen. Dat is het inkomen dat het huishouden zelf nog genereert, ook bij de eventuele partner, nadat zich een life-event voordoet.
Maar het effect op het besteedbaar inkomen van het huishouden is veel kleiner. In dat besteedbaar inkomen is rekening gehouden met de lagere belastingen, hogere toeslagen en de sociale uitkeringen (zoals loondoorbetaling, WW en WIA).
Het primaire inkomen daalt gemiddeld 20% (vooral bij ziekte en scheiding) tot 50% (vooral bij overlijden partner, baanverlies en arbeidsongeschiktheid). Maar het besteedbaar inkomen van het huishouden neemt veel minder sterk af. Dat is gemiddeld over alle risico’s slechts 10% lager vijf jaar na het life-event.
Het grootste risico doet zich voor bij arbeidsongeschiktheid. Na een jaar is het primaire inkomen gemiddeld 57% gedaald. Werknemers worden dan (in beginsel) nog doorbetaald door de werkgever, waardoor dit risico binnen het besteedbaar inkomen erg meevalt. Na vijf jaar ligt dat besteedbaar inkomen circa 12% lager bij arbeidsongeschikten.
De sociale zekerheidswetgeving in Nederland zorgt voor een verrassend consistente afdekking van de risico’s. Hoe groter het effect van een risico op het primaire inkomen, des te groter is ook de compensatie van dat sociale zekerheidsstelsel. Daardoor hebben alle risico’s ongeveer dezelfde financiële gevolgen op het besteedbaar inkomen op de middellange termijn.
Het CPB doet wel een aanbeveling om nader onderzoek te doen naar het relatieve belang van elk van de sociale voorzieningen en verzekeringen per individu. Er zitten namelijk best uitschieters in bepaalde uitkomsten van individuen.
In al je adviezen neem je natuurlijk de inkomensrisico’s mee. Het CPB-onderzoek geeft een heel positief beeld van de gevolgen van die inkomensrisico’s. Maar juist voor jouw klanten is het van belang om op individueel niveau na te gaan wat elk van de risico’s voor gevolgen hebben.
Een belangrijke kanttekening aan het onderzoek is bijvoorbeeld dat alleen bij het UWV-verzekerden meetellen. De meeste zelfstandigen zijn dat niet, en zij maken zo’n 18% van de beroepsbevolking uit. Zij krijgen immers geen WW- of WIA-uitkering als ze werkloos of arbeidsongeschikt worden, en daarom zijn hun gegevens niet meegenomen in het onderzoek.
Ook zijn de gevolgen in dit onderzoek beperkt tot de leeftijdscategorie 25-55 jaar. Het lagere inkomen door pensionering is niet meegenomen. In de praktijk loopt een hypothecair krediet vaak door tot na dat pensioeninkomen, waardoor ook dit risico meegenomen moet worden in de betaalbaarheidsanalyse.
Tot slot: zelfs als het besteedbaar inkomen van jouw klant slechts zo’n 10% zou dalen, dan betekent dat niet automatisch dat hij de maandlasten (van bijvoorbeeld de hypotheek) nog kan betalen. Jouw kennis en vaardigheden om de klant persoonlijk voor te rekenen wat de gevolgen zijn, is dus altijd van toegevoegde waarde.