Inloggen
Kennisbank

Wet Toekomst Pensioenen – gevolgen lijfrenten

19 mei 2022

In de nieuwsbrief van vorige maand zijn al enkele ontwikkelingen genoemd van de Wet Toekomst Pensioenen. In deze nieuwsbrief brengen we een focus aan op de plannen die zuiver betrekking hebben op de derde pijler: lijfrenten.

De filosofie van het wetsvoorstel is dat fiscale facilitering voor opbouw van oudedagsvoorzieningen zoveel mogelijk ‘arbeidsvormneutraal’ moet zijn. Daarom zijn er veel gelijktrekkingen in de opbouw tussen ouderdomspensioen (tweede pijler) en lijfrenten (derde pijler).

Voorstellen concreet
We sommen puntsgewijs de belangrijkste voorgenomen wijzigingen op. Al deze voornemens zijn te halen uit de Memorie van Toelichting op het wetsvoorstel, vanaf pagina 119, tenzij anders vermeld.

Uitbreiding jaarruimte
De jaarruimte is nu 13,3% van de premiegrondslag (inkomen minus franchise) en gaat naar 30%. Dat is een forse stijging. Een zzp’er die geen pensioen opbouwt en ook niet aan de FOR doteert, met een winst van bijvoorbeeld € 80.000, kan dit jaar maximaal € 8.933 aan lijfrentepremie aftrekken van zijn belastbaar inkomen. Dat zou € 19.560 worden volgens het voorstel. Het percentage van 30% is gelijk aan het maximale percentage van het inkomen dat aan premies ouderdomspensioen besteed mag worden. Let wel: voor de tweede pijler geldt dat daar bovenop nog extra besteed mag worden aan nabestaandenpensioen. Bovendien geldt een tijdelijke verhoging ter compensatie voor ouderdomspensioen.

Gelijktrekken AOW-franchise
Als u zelf bovenstaand voorbeeld nagerekend zou hebben, merkt u wellicht dat de rekensom niet helemaal opgaat als je uitgaat van een gelijke AOW-franchise. Die wordt dan ook aangepast, zodat deze in de 2e en 3e pijler gelijk wordt. De AOW-franchise in de 3e pijler is nu nog € 12.837. Dat wordt € 14.802 en dat is 100/75 x gehuwden-AOW zonder partnertoeslag, met vakantiegeld.

Toch blijft er een verschil in de franchises tussen de 2e en 3e pijler. In de tweede pijler kan voor iemand die in deeltijd werkt, ook een deeltijdfranchise gehanteerd worden. Dat kan niet in de derde pijler – dat zou onuitvoerbaar worden. Het zou wel mogelijk moeten worden om een lagere franchise in de derde pijler in te bouwen, maar alleen wanneer het opbouwpercentage van 30% in gelijke verhouding lager wordt.

Aftrek lijfrentepremie langer
Niet alleen wil de overheid langer doorwerken stimuleren, maar ook het opbouwen van een oudedagsvoorziening moet tot latere leeftijd kunnen. Nu is het nog zo dat lijfrentepremie aftrekbaar is tot het jaar waarin hij op 1 januari de AOW-leeftijd heeft (anders gezegd: tot en met het jaar waarin iemand de AOW-leeftijd bereikt). In het voorstel wordt dat tot 5 jaar daarna.

Factor A vervangen door OP-premie
In de jaarruimteformule verdwijnt de huidige ‘factor A’; dat wordt simpelweg de pensioenpremie die betaald is. Het gaat om de pensioenpremie van het jaar ervoor (zie pagina 348, art II, F en G).

Wijzigingen reserveringsruimte
Nu nog kunnen via de reserveringsruimte maximaal 7 voorgaande jaren van niet-gebruikte jaarruimtes alsnog worden afgetrokken. De bedragen zijn gemaximeerd tot 17% van de premiegrondslag of een absoluut bedrag van € 7.587 (verhoogd tot € 14.978 als je 10 jaar voor de AOW zit). Dit wordt in twee opzichten anders:

  • Je mag straks tot 10 jaar niet-benutte jaarruimtes alsnog gebruiken. Eerder is voorgesteld om die termijn, net als bij ouderdomspensioen, helemaal niet te limiteren, maar dat is niet haalbaar. De belastingdienst moet kunnen controleren of iemand niet-benutte jaarruimte heeft en welk inkomen ze hebben gehad. Dat wordt ondoenlijk als ze meer dan 10 jaar terug moeten kijken.
  • Het maximumbedrag aan reserveringsruimte wordt een vast bedrag van € 38.000. Dit maximum geldt voor iedereen en is niet meer leeftijdsafhankelijk.

Minimale uitkeringsduur “levenslange” bancaire lijfrente kan naar 15 jaar
Een levenslange verzekerde oudedagslijfrente keert echt levenslang uit. Voor een bancaire lijfrente kan dat niet beloofd worden, omdat het geen verzekering is. De minimale uitkeringsduur van een levenslange bancaire lijfrente is 20 jaar vanaf de AOW-leeftijd. Gaat de lijfrente uitkeren vóór de AOW-leeftijd, dan wordt de uitkeringsduur van 20 jaar vermeerderd met de jaren voorafgaand aan de AOW-leeftijd.

Dit verandert niet, maar er komt een toevoeging op. Als de bancaire lijfrente pas uit gaat keren na de AOW-leeftijd, worden de jaren die sinds de AOW-leeftijd zijn verstreken verminderd op het minimumaantal van 20 jaren. Dat is nieuw. Iemand die tot 5 jaar na zijn AOW-leeftijd doorwerkt (of gewoon de uitkering uitstelt) kan dus een bancaire levenslange oudedagslijfrente aankopen met een duur van 15 jaar. Korter dan dit kan niet, omdat een oudedagslijfrente uiterlijk moet uitkeren vanaf de AOW-leeftijd + 5 jaar.

Minstens zo belangrijk: wat er niet verandert
Er zijn drie zaken over lijfrenten die niet veranderen. We beginnen met de belangrijkste:

  • Omdat een ouderdomspensioen altijd levenslang moet uitkeren, had men het plan om in lijn daarmee ook de tijdelijke oudedagslijfrente af te schaffen. Deze lijfrente, die vanaf de AOW-leeftijd minimaal 5 jaar uitkeert en gemaximeerd is tot € 22.735 per jaar, is juist een grote stimulans voor belastingplichtigen om iets (extra) op te bouwen als oudedagsvoorziening. Van de 484 partijen die hebben gereageerd op de consultatie van het wetsvoorstel, is het aantal partijen die het een goed idee vond om de tijdelijke oudedagslijfrente af te schaffen op een hand te tellen. De overheid komt dan ook tot deze conclusie, die op zijn zachtst gezegd een understatement is:
    “Gezien het vermoedelijk beperkte maatschappelijk draagvlak voor de voorgestelde harmonisering, heeft de regering ervoor gekozen het voorstel om de tijdelijke oudedagslijfrente te laten vervallen […], geen onderdeel uit te laten maken van dit wetsvoorstel.”
  • In bovenstaande quote is een zinsdeel […] weggehaald. Die noemen we nu apart:
    er was ook een voorstel om een hoog-laagconstructie in lijfrenten toe te staan in de verhouding 100:75, net als bij ouderdomspensioenen. En ook met een verbrede bandbreedte tot de AOW-leeftijd. Dat stuit ook op allerlei (uitvoeringstechnische) problemen, dus dat gaat niet door.
  • De ‘redelijke termijn’ tussen het moment van expiratie van een lijfrenteopbouwproduct en de ingangsdatum van de termijnen (de uitkeringsfase) blijft voor lijfrenten hetzelfde. Dat is 31 december van het jaar volgend op expiratie. En bij overlijden 31 december het tweede jaar na dat overlijden. Gezien de harmonisatieplannen, gaan deze termijnen ook gelden voor ouderdomspensioen c.q. partnerpensioenen in de tweede pijler.

Netto lijfrenten
Bovenstaand rijtje wijzigingen is niet helemaal compleet. We hebben de wijzigingen omtrent netto lijfrenten weggelaten. In de praktijk blijken die, net als netto pensioenen, vrijwel niet gebruikt te worden. Voor de liefhebber: zie de voornemens rondom netto lijfrenten op pagina 348 van de Memorie van Toelichting.