Inloggen
Kennisbank

Kennisgroepstandpunten Belastingdienst lijfrenten

06 jul 2023

Als Erkend Financieel Adviseur kijkt u verder dan alleen naar de hypotheek. Ook toekomstvoorzieningen, zoals lijfrenten, kunnen een belangrijke rol spelen in uw praktijk. In een drieluik over Kennisgroepstandpunten, mogen daarom de fiscale antwoorden op vragen over lijfrenten niet ontbreken.

Die antwoorden worden gegeven door de Kennisgroep Verzekeringsproducten en assurantiebelasting. De naam van de groep moet breed geïnterpreteerd worden: zij beantwoorden niet alleen vragen over verzekeringsproducten, maar ook over diverse bancaire producten. Dus niet alleen lijfrenteverzekeringen, maar (juist) bancaire lijfrenten. En niet te vergeten: ook over Kapitaalverzekeringen, Spaarrekeningen en Beleggingsrechten Eigen Woning (de KEW, SEW en BEW) en assurantiebelastingregels over schadeverzekeringen.

Selectie van standpunten
De Kennisgroep Verzekeringsproducten en assurantiebelasting heeft nummer KG:070. Zoals in de inleiding al is uitgelegd, is hun werkgebied breed. We kiezen daarom voor een selectie van standpunten die alleen gaan over lijfrenten (bancair en verzekerd) en pakken daar de 7 meest relevante vraag- en antwoorden uit op. Er is ook één standpunt omtrent KEW, SEW en BEW’s. Die is echter niet zodanig interessant (of verrassend) dat we die nader uitwerken.
Binnen de lijfrentesfeer, beperken we ons daarnaast tot vragen en antwoorden over lijfrenten in het huidige lijfrenteregime. Er zijn ook diverse vragen over (pre)-Brede herwaarderingslijfrenten, die we hier niet opnemen. Ook vragen over omzetting van ODV’s in lijfrenten laten we achterwege. Er resteert nog altijd een behoorlijk aantal interessante standpunten.

Veel vragen over fiscale (on)mogelijkheden bancaire lijfrenten en overlijden
Het valt op dat er vrij veel vragen worden gesteld over situaties bij overlijden. Soms geeft de Kennisgroep in één standpunt antwoord op een hele trits aan vragen. We proberen die zoveel mogelijk samen te vatten.

a)  Toedelen uitkerende lijfrente aan één van de erfgenamen
De termijnen (uitkeringen) van een bancaire lijfrente in de uitkeringsfase, gaan over op de erfgenamen. Stel nu dat er maar € 28.000 tegoed is en er zijn 7 erfgenamen, en de resterende uitkeringsduur is 10 jaar. Mag dan het hele tegoed aan één erfgenaam worden toegedeeld?

Antwoord: ja.
In beginsel is het toedelen van het lijfrentedeel van één erfgenaam aan een andere erfgenaam een vorm van afkoop, met alle gevolgen van dien. Maar in het gegeven voorbeeld, is het tegoed per erfgenaam lager dan de afkoopgrens (2023: € 4.898). Afkoop heeft dan geen negatieve fiscale gevolgen. De erfgenaam die de termijnen toebedeeld krijgt, betaalt uiteraard wel inkomstenbelasting. Stel dat er in dit geval 5 erfgenamen waren geweest, dan was dit niet toegestaan. Dan zou de verkrijging immers € 5.600 per persoon zijn geweest en dat is hoger dan de afkoopgrens.

b) Overlijden rekeninghouder voor eerste termijn, maar na sluiten contract
Een bancaire lijfrente expireert. De rekeninghouder spreekt af dat de termijnen op 1 januari 2024 beginnen met uitkeren gedurende 10 jaar. Voordat het 1 januari 2024 is, overlijdt de rekeninghouder. Moeten de erfgenamen zich dan toch houden aan de afgesproken termijnen (10 jaar, vanaf 1-1-2024)?

Antwoord: ja.
Het moment van het contract is leidend. Dat is fiscaal het moment waarop de bancaire lijfrente wordt geacht ingegaan te zijn. De erfgenamen kunnen dus niet kiezen voor andere lijfrentetermijnen.

c) Rekeninghouder uitkerende bancaire lijfrente overlijdt; erfgenamen tijdje onbekend
Als de rekeninghouder overlijdt, kan het enige tijd duren, voordat precies bekend is wie de erfgenamen zijn. De termijnen van de bancaire lijfrente in de uitkeringsfase, worden dan tijdelijk opgeschort. De bank weet immers niet aan wie die termijnen toekomen.
Hierover zijn alleen al negen vragen en antwoorden gepubliceerd. De strekking van de vragen zijn telkens: wat zijn de gevolgen van opgeschorte lijfrentetermijnen?

Antwoord (algemeen): de opgeschorte termijnen worden in één keer uitgekeerd, en daarna lopen de termijnen door.

Een voorbeeld om het antwoord toe te lichten:
X overlijdt. Hij ontving € 1.000 per maand uit een bancaire lijfrente. De resterende duur is 8 jaar. Pas een heel jaar na zijn overlijden, is bekend dat er 4 erfgenamen zijn. In dat jaar zijn de termijnen opgeschort.
Elk van de erfgenamen heeft recht op voortzetting van de bancaire lijfrente van zijn deel. Dat betekent concreet dat elk van de erfgenamen na een jaar in één keer 12 x € 1.000/4 = € 3.000 krijgen (de opgeschorte termijnen) en dat elk van hen daarna € 250 per maand ontvangt, gedurende de resterende 7 jaar. De einddatum wordt dus niet verschoven. Ook hoeven de termijnen niet herrekend te worden. Ook niet bij een lijfrentebeleggingsrecht als de waarde van de onderliggende beleggingen is gewijzigd.

Ook regelmatig vragen over uiterste ingangsdatum
Veel lijfrenten (zowel bancair als verzekerd) zijn indertijd afgesloten met een expiratiedatum op de 65-jarige leeftijd of eerder. Nu de pensioen- en AOW-leeftijd is opgeschoven, is er vaak op expiratiedatum nog geen behoefte aan uitkerende termijnen. We vatten twee vragen over uiterste ingangsdata samen:

a) Uitstellen tot AOW-leeftijd, zodat tijdelijke oudedagslijfrente mogelijk is
Stel, een lijfrente expireert op de 65-jarige verjaardag van de houder. Zijn AOW-leeftijd is echter 67 jaar (precies 2 jaar later). Hij wil graag een tijdelijke oudedagslijfrente en geen levenslange. Een tijdelijke oudedagslijfrente mag niet eerder ingaan dan de AOW-leeftijd*. Mag de houder dan tot zijn 67ste wachten met de uitkeringen?

Antwoord: nee
Een lijfrente die expireert, moet uiterlijk ingaan op 31 december van het jaar volgend op de expiratiedatum. Hij heeft dan nog niet de AOW-leeftijd bereikt, dus kan met het expiratiekapitaal geen tijdelijke oudedagslijfrente aankopen. Het is wel mogelijk om van het geëxpireerde lijfrentekapitaal een nieuwe lijfrente aan te kopen, die vervolgens pas uitkeert op of na de AOW-leeftijd. Maar daarvoor moet dus wel een extra handeling worden verricht!

b) Hoever kan de uiterste ingangsdatum (AOW + 5 jaar) opgerekt worden?
In samenhang met de vorige vraag, speelt hier de vraag wat de uiterste ingangsdatum is. In de wet staat dat een lijfrente (tijdelijk of levenslang) uiterlijk moet ingaan in het jaar dat 5 jaar ligt boven de AOW-leeftijd. Maar er geldt ook een periode van 1 jaar + lopend jaar na expiratie tot de termijnen moeten lopen. Stel dat iemand in 2018 de AOW-leeftijd heeft bereikt en hij een lijfrente heeft die in 2023 expireert (dus AOW-leeftijd + 5 jaar), wanneer moet hij dan uiterlijk de eerste uitkering ontvangen?

Antwoord: dat ligt eraan of iemand een bancaire of verzekerde lijfrente heeft.
Bancair: 31-12-2024
Verzekerd: 31-12-2025

Hier is een interessant fiscaal juridisch verschil te zien tussen de bancaire en verzekerde lijfrente. Dat komt door de definitie van het woordje ‘ingaan’. Beide lijfrentevormen moeten uiterlijk ingaan in het jaar volgend op het bereiken van de leeftijd AOW + 5 jaar. Bij een bancaire lijfrente betekent ‘ingaan’ dat de termijnen echt tot uitkering komen. Bij een verzekerde lijfrente ligt dat genuanceerder. Een verzekerde lijfrente kan jaarlijks achteraf uitkeren, hoewel die wel is ‘ingegaan’. Er moet dan dus op 31-12-2024 wel uiterlijk een contract zijn, waaruit blijkt dat de verzekering is ingegaan, maar de eerste uitkering kan achteraf plaatsvinden, dus op 31-12-2025. Dat kan bij een bancaire lijfrente niet.

Nog twee andere interessante standpunten
Van de grote hoeveelheid vragen over lijfrenten, pikken we er nog twee uit, die interessant zijn.

a) Is er ook een maximale uitkeringsduur voor de ‘levenslange’ bancaire lijfrente?

Antwoord: ja.
De minimale uitkeringsduur is tot 20 jaar na het bereiken van de AOW-leeftijd. In de wet staat nergens een officiële maximale duur. Dat is ergens wel logisch, omdat een levenslange lijfrente geen minimale beginleeftijd kent. Iemand van 30 jaar kan al een levenslange oudedagslijfrente aankopen, ook een bancaire. Als hij verwacht tot zijn 90ste te leven, moet die dus 60 jaar uitkeren.

Maar als iemand bijvoorbeeld al 70 jaar is, en de termijnen niet nodig heeft, kan hij dan ook kiezen voor een uitkeringsduur van 60 jaar?
Nee, zegt de Kennisgroep. Een bancaire lijfrente mag niet uitkeren dan tot een moment waarop de rekeninghouder met zekerheid niet meer in leven zal zijn. De Kennisgroep geeft hier een wetsinterpretatie, hoewel die dus nergens vastligt. Men stelt dat aangesloten moet worden bij doel en strekking van de wet, namelijk dat de lijfrente bedoeld is als inkomensvoorziening op de oude dag. Als je een ongelimiteerde uitkeringsduur zou kunnen kiezen, dan zou je hiermee een estate-planningsdoel kunnen bereiken. Je zou bijvoorbeeld een kleinkind tot erfgenaam kunnen benoemen, zodat dit kleinkind de termijnen erft die nog vele jaren uitkeren als de rekeninghouder overlijdt. En dat is niet de bedoeling.
De Kennisgroep noemt geen uiterste leeftijd – mocht iemand hierover ooit een rechtszaak beginnen, dan zal een rechter in beginsel ook kijken naar doel en strekking van de wet. Mocht de rechter het eens zijn met de Kennisgroep, dan moet hij beoordelen wat in een individueel geval redelijkerwijs de maximale uitkeringsduur zou zijn op basis van de levensverwachting van die rekeninghouder.

b) Kan ik meer lijfrentesaldo opbouwen, als ik minder AOW-rechten opbouw?

Antwoord: nee.
De formule voor de jaarruimte, bevat de AOW-franchise. Dat is het deel van het inkomen (€ 13.646 in 2023) waarover geen lijfrentepremie afgetrokken kan worden, omdat iemand daarover al wordt geacht AOW te gaan ontvangen. Iemand die een tijd in het buitenland is verbleven, bouwt in die jaren geen AOW-rechten op. Toch verandert daarmee de AOW-franchise niet in de jaarruimteberekening. Er is door de wetgever gekozen voor een ‘harde’ franchise die niet individueel wordt vastgesteld.

Van belang voor uw praktijk
Uw toegevoegde waarde als Erkend Financieel Adviseur is juist dat u niet alleen naar de hypothecaire financiering kijkt. U bekijkt de hele financiële situatie van uw klant, waaronder zijn toekomstig inkomen. In dat toekomstig inkomen, zijn alle drie pijlers van belang: de eerste pijler (AOW), de tweede pijler (onder meer werknemerspensioen) en de derde pijler (zoals lijfrenten). Die laatste pijler wordt steeds belangrijker, doordat er in de tweede pijler steeds meer is overgestapt naar beschikbare premieregelingen, waarvan de uitkomsten minder zeker zijn dan van uitkeringsregelingen. Door invoering van de Wet toekomst pensioenen, zal het belang van de derde pijler vermoedelijk alleen maar toenemen.

Abonneert u zich dan ook op de mailinglijst van deze Kennisgroep, mocht u dat na onze oproep vorige maand nog niet gedaan hebben. Ook als u (nog) niet zelf adviseert over lijfrenten, is die Kennisgroep van belang: deze experts zijn ook verantwoordelijk voor beantwoording van vragen over de KEW, SEW en BEW.

Dit was het laatste artikel in een drieluik over standpunten van de Kennisgroepen van de Belastingdienst. Dat betekent niet dat er geen andere interessante standpunten zijn. Er zijn alleen al meer dan 130 standpunten van de Kennisgroep Inkomstenbelasting die we niet behandeld hebben. Maar die laten zich ook minder goed samenvatten, en zijn in veel gevallen slechts zijdelings van toepassing op uw praktijk. Alleen als er nieuwe relevante standpunten door de Kennisgroep worden gepubliceerd, zullen we die in de Nieuwsbrief opnemen.